te Utrecht
Vier simpele huisjes en dan zo'n geschiedenis!
Een oude stad verbergt soms zijn verhalen heel goed.
In de middeleeuwen hadden de nonnen van het
Abraham Doleklooster
via een
onderaardse gang
toegang tot hun
pesthuis.
Daardoor hoefden ze niet in het openbaar deze
steeg
over te steken.
Tegen de westgevel van dit pesthuisje werden in het begin van de 17e eeuw,
vermoedelijk op de plaats van oudere bebouwing, vier
kameren
gebouwd.
Zoals het bij dit huistype hoort, zo simpel mogelijk.
De kameren waren twee aan twee gespiegeld,
waardoor ze de
stookplaatsen
ruggelings tegen een stenen tussen muur konden krijgen.
Het achterste deel van deze muur was op een
grondboog
gemetseld vanwege de
beerput
(voor steeds twee huisjes).
De middelste woningscheiding kon daarom simpelweg uitgevoerd worden in
vakwerk.
De fundering daarvan was wel stevig, en bij het bouwhistorisch onderzoek
kwam daaronder een kostbare zilveren munt te voorschijn, een dukaton uit 1665.
Bij deze opzet hoort het gevelritme ingang-venster-venster-ingang (enz.).
Ook aan de achterkant hadden ze een ingang en een venster, maar al snel werd het
venster gedicht
om daar tegen de muur een
bedstede
te kunnen plaatsen. Voor meer licht werd het
bovenlicht
boven de achterdeur verbreed. De kameren waren in hun soort redelijk groot.
De
enkelvoudige balklaag van grenen
lag op ruim 3 m hoogte boven de vloer, maar had eiken
sleutelstukken.
Het zadeldak stond op grenen spanten.
De huisjes worden in de 18e en 19e eeuw verbouwd en gaan steeds meer een eigen leven leiden.
Zo wordt nummer 17 een werkplaats. Op enkele zolders komt een toilet, in nummer 15
met een gietijzeren trechter met zwanenhals in een ouderwetse poepdoos.
In 1984 worden de vier onbewoonbare huisjes verbouwd tot twee woningen.
Tekst: Jean Penders, 05-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders